Twee keer per jaar organiseert het Oud-Katholiek Seminarie, op verzoek van de bisschoppen, een studiemiddag voor de pastores van onze kerk. De onderwerpen van deze studiedagen lopen uiteen. Van theologie (in theorie of praktijk) tot bestuurskunde of, zoals afgelopen 18 april, erfgoed. Een bekend onderwerp voor veel van onze pastores, maar we daagden ze dit keer uit om er een nieuwe blik op te werpen.
De Oud-Katholieke Kerk heeft prachtig erfgoed in bezit, soms zelfs eeuwenoud. Vorig jaar nog zette de tentoonstelling ‘Fashion for God’ in Museum Catharijneconvent een uitroepteken achter dat statement, toen daar zeldzame gewaden uit verschillende oud-katholieke parochies werden tentoongesteld. Maar, de kerk heeft nog veel meer: 17e-eeuws liturgisch vaatwerk, monumentale preekstoelen, historische schilderijen, om maar wat te noemen. Onze pastores weten dat ook, maar krijgen in hun dagelijkse werkzaamheden vooral te maken met de uitdagingen die dit erfgoed met zich meebrengt. Al dat moois is ook kwetsbaar. Zijn de kasten niet te vol? Is de sacristie niet te vochtig? Kunnen ze dat kazuifel nog wel dragen? Hoewel noodzakelijk, kunnen dit soort vragen er ook voor zorgen dat ons erfgoed meer een last dan een schat wordt. Daarom gooiden we het op 18 april over een andere boeg. De centrale vraag was niet ‘wat móéten we met ons erfgoed?’, maar ‘wat kúnnen we ermee?’.
Paul Ariese begeleidde de dag. Hij is docent aan de Reinwardt Academie (een HBO-opleiding voor erfgoedprofessionals) en doet als promovendus onderzoek naar de musealisering van joodse religieuze ruimten. De middag was gewijd aan de theorie. Wat verstaan erfgoedprofessionals onder ‘religieus erfgoed’? Wat betekent het als religieuze gebruiksvoorwerpen het stempel ‘erfgoed’ krijgen, en wat zijn de gevolgen daarvan? Vragen zonder eenduidig antwoord, maar met talrijke voorbeelden illustreerde Paul wat er kán gebeuren. Denk aan vitrines met relieken in musea die door gelovigen gekust worden, of kerken die voor hoogfeesten hun ‘gemusealiseerde’ erfgoed tijdelijk terugkrijgen van een museum.
Na de vesper en de avondmaaltijd moesten de pastores zelf aan de slag! Ze werden in groepen verdeeld die ieder enkele vellen papier met daarop één oud-katholiek erfgoed-object kregen (ze mochten hiervoor zelf objecten aandragen of konden uit een stapel kiezen). In verschillende rondes moesten ze telkens met een andere blik naar de objecten kijken. Eerst vanuit hun eigen, kerkelijke perspectief, dan vanuit een museumperspectief, en als laatste vanuit een missionair perspectief. De grootste uitdaging hierbij was om de eigen voorkennis en gevoelens bij een object tijdelijk opzij te schuiven en ze in een nieuw licht te zien. Hoe anders zouden ze een beeld van Willibrord ervaren, wanneer het niet in een van onze kerken staat, maar in een museumvitrine? Of hoe zou een niet-katholieke leek de Gertrudiskathedraal ervaren, wanneer hij die tijdens een weekendopenstelling uit nieuwsgierigheid binnenstapt?
Aan het einde van de dag vormden de volgeschreven vellen een eigen mini-tentoonstelling. Soms bleken de collega’s totaal anders naar bepaalde objecten te kijken. Of er was juist eensgezindheid, vooral met betrekking tot een zekere stoel uit Gouda, waarvan ze tot de conclusie kwamen dat ze die niet zo zouden missen, mocht die ooit naar een museum gaan. De dag leverde ook nieuwe inzichten op, namelijk dat de objecten in onze kerken verzamelplekken van verschillende waardes zijn (kerkelijk, historisch, kunsthistorisch, emotioneel, etc.) en dat er met die waardes gespeeld kan worden om mensen aan te spreken en een gevoel van eigenaarschap over die objecten te geven. Uiteindelijk is erfgoed iets van ons allemaal, een gedeeld verhaal, en wij zorgen er tijdelijk voor totdat het door kan worden gegeven aan volgende generaties. En wat we er dan op dit moment mee kunnen doen, daar heeft deze dag hopelijk wat nieuwe inspiratie voor gegeven.