Bepalingen m.b.t. opleiding, ambtskandidaat, ambt

Bepalingen met betrekking tot de kerkelijke opleiding, de aanvaarding als ambtskandidaat en de toelating tot het kerkelijk ambt

[Uit: Vademecum (uitgave: bisschoppelijk bureau, Amersfoort). De reglementen in het Vademecum hebben de status van nadere uitwerkingen van hetgeen wordt bepaald in het Statuut voor de Oud-Katholieke Kerk van Nederland (uitgave: bisschoppelijk bureau, Amersfoort).]

LET OP: Onderstaande bepalingen zijn deels verouderd. Het is alleen nog mogelijk om het OKS te doorlopen na het volgen van een academische opleiding, de optie om het OKS te doorlopen met een HBO-diploma bestaat niet meer. De bepalingen worden momenteel herzien en zullen daarna hier geplaatst worden. Kirsten van Kempen, secretaris Docentencollege, mei 2023. 

Inleiding

De kerkelijke opleiding van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland biedt in principe de opleiding die nodig is om in deze kerk ambtsdrager te worden, te weten diaken of priester, of pastoraal werk(st)er. Toch betekent een inschrijving aan de oud-katholieke opleiding niet automatisch dat de student ook door de kerk als ambtskandidaat wordt aanvaard. De kerk heeft tijd nodig om degenen die aan haar opleiding studeren beter te leren kennen.

Ook de studenten hebben tijd nodig om de kerk zo goed te leren kennen dat zij daarin in de toekomst vruchtbaar werk kunnen doen. Op het ogenblik dat iemand met de theologiestudie begint, is het zicht op het kerkelijk ambt dikwijls nog niet helder en voldoende evenwichtig. Altijd zijn tijd, studie en reflectie nodig om het beeld dat iemand van het pastor-zijn in de Oud-Katholieke Kerk heeft in een realistisch perspectief te leren zien en het zo nodig bij te stellen.

Hierdoor wordt het duidelijk waarom onderscheid gemaakt wordt tussen de inschrijving aan de opleiding en de aanvaarding als ambtskandidaat. Een gevolg van dit onderscheid is dat niet alle studenten aan de opleiding ambtskandidaten zijn. Reeds lang kennen we de zogenaamde toehoorders, geïnteresseerden die één of meer colleges volgen, maar verder geen tentamen of examen doen. In het algemeen kan men stellen dat het openstellen van de ambtsopleiding voor een bredere groep belangstellenden dan alleen studenten deze opleiding ook interessanter kan maken.

In wat volgt worden de procedures die betrekking hebben op de opleiding beschreven (I), worden de formele stappen en vereisten met betrekking tot het kerkelijk ambt toegelicht (II) en wordt de procedure voor de aanvaarding van ambtsdragers uit andere kerken beschreven (III).

Dit document vervangt alle voorgaande regelingen in verband met de toelating tot de kerkelijke opleiding, de aanvaarding als ambtskandidaat, de vereisten voor een kerkelijke aanstelling en de toelating tot het ambt. Het moet gezien worden als een nadere uitwerking van wat in het statuut van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland aangaande de opleiding van ambtsdragers is bepaald (artikelen 42 e.v.) en het vervangt als zodanig de Bepalingen met betrekking tot de kerkelijke opleiding en toelating tot een ambtsbediening van 8 augustus 1995.

I.         Opleiding

1.         De inschrijving aan de opleiding

1.1 Inschrijving aan de opleiding vindt plaats door invulling van de daartoe bestemde formulieren na aanmelding bij de ambtelijk secretaris. De student verplicht zich ertoe de gehele opleiding te volgen, tenzij hij of zij als toehoorder een beperkte selectie uit het aanbod maakt. Een toehoorder wordt niet tot de studenten gerekend. Een student die ingeschreven wordt aan de opleiding, krijgt het verzoek met zijn of haar diocesane bisschop contact op te nemen voor een kennismakingsgesprek. Dat gesprek geldt niet als een aanvaarding van de betreffende student als ambtskandidaat (zie II).

1.2 Studenten kunnen voor hun theologiestudie een HBO- of een academische weg kiezen. Daarom wordt ook de kerkelijke opleiding op twee niveaus aangeboden: een programma van 60 ECTS-punten en een programma van 120 ECTS-punten. Hierin volgen de studenten grotendeels dezelfde colleges, waarbij de verwerkings- en literatuureisen echter verschillen. De opleiding wordt in principe afgesloten door het afleggen van het Klein of het Groot Kerkelijk Examen.

1.3 De algemene theologiestudie dient afgesloten te zijn voordat toelating tot het kerkelijk examen wordt aangevraagd. Studenten met een HBO-opleiding komen in aanmerking voor het Klein Kerkelijk Examen. Studenten met een academische opleiding leggen in principe het Groot Kerkelijk Examen af.

1.4 Wie reeds een volledige theologische en kerkelijke opleiding gevolgd heeft, belangstelling heeft voor de oud-katholieke theologie om als ambtsdrager in de Oud-Katholieke Kerk wil gaan functioneren, kan zich eveneens doen inschrijven bij het Oud-Katholiek Seminarie. In dat geval stelt het college van docenten een persoonlijk programma op, waarin rekening wordt gehouden met de reeds genoten opleiding. Afhankelijk van het niveau van de genoten opleiding kan de student te zijner tijd in aanmerking komen voor het Klein of het Groot Kerkelijk Examen.

2.         De definitieve toelating tot de opleiding

2.1 In de loop van het tweede jaar na inschrijving evalueert een docentencommissie het functioneren van de student. Deze is samengesteld uit de kerndocenten en de pastoor van de parochie waartoe de kandidaat behoort. Onderwerpen van bespreking zijn:

(1)       integratie in de parochie,
(2)       persoonlijkheidsaspecten,
(3)       voortgang van de studie aan het Seminarie,
(4)       toekomstmogelijkheden en inzetbaarheid in kerkelijk werk,
(5)       motivatie voor het ambt.

Op elk van deze punten wordt de kandidaat door de commissie geëvalueerd. Aan het eind van het gesprek wordt een algemene conclusie geformuleerd met betrekking tot de voortzetting van de studie aan het seminarie. Bij een negatieve conclusie wordt de inschrijving aan het seminarie beëindigd. Het is mogelijk als toehoorder de colleges te blijven volgen, maar er kunnen geen tentamens meer worden afgelegd en men ontvangt geen uitnodigingen voor activiteiten van de studentenpastor.

2.2 De rector deelt de conclusie eveneens mee aan de kandidaat, die bij die gelegenheid ook de schriftelijke weergave van het gesprek in de docentencommissie ontvangt. De conclusies van het evaluatiegesprek worden meegedeeld aan de andere docenten en aan de bisschoppen. Bisschoppen en docenten ontvangen eveneens een kopie van het schriftelijke verslag.

2.3 Vaneen negatieve beslissing kan de kandidaat in beroep gaan bij de vergadering van docenten en bisschoppen. Hij of zij richt zich daartoe tot de secretaris van het college van docenten met een brief waarin een met redenen omkleed bezwaar wordt aangetekend tegen de beslissing van de docentencommissie. Vervolgens zal het evaluatiegesprek (zie 2.1) opnieuw plaats vinden in de voltallige vergadering van docenten en bisschoppen. De conclusie van dat gesprek en de genomen beslissing worden persoonlijk en mondeling door de rector aan de student meegedeeld. Hij of zij ontvangt eveneens een schriftelijk verslag van de conclusies van de vergadering. Tegen de beslissing van de vergadering van docenten en bisschoppen is geen beroep meer mogelijk.

3.         De psychologische test

3.1 De psychologische test moet worden beschouwd als een onderdeel van de opleiding. De student wordt erdoor in staat gesteld eventuele deficiënties in het persoonlijk functioneren te ontdekken en deze verder te verkennen met het oog zijn of haar toekomstig functioneren in pastoraat en kerk. De bedoeling van de test is mogelijkheden te scheppen voor initiatieven tot remediëring. Die initiatieven vormen een onderdeel van de pogingen om de opleiding te laten aansluiten bij de persoonlijke leerbehoeften van de student. Ze zijn dan ook een integraal deel van de opleiding, worden door de opleiding gefinancierd en moeten worden onderscheiden van eventuele therapeutische hulp indien deze nodig zou zijn. Deze valt uiteraard altijd buiten het bereik en de competentie van de opleiding.

3.2 De psychologische test vindt ongeveer één jaar voor het behalen van het bachelorsdiploma plaats. De test is voor alle studenten, ook die van de opleiding op HBO-niveau, verplicht. Diegenen die een persoonlijk programma volgen omdat zij reeds een volledige opleiding hebben voltooid worden alleen door een docentencommissie op hun functioneren geëvalueerd (zie 2.1).

4.         Persoonlijke en spirituele begeleiding tijdens de opleiding

4.1 De rector voert tenminste eenmaal per jaar een gesprek met elk van de ingeschreven studenten, waarin hun functioneren binnen de opleiding, hun vorderingen op het gebied van de studie en het verwerven van vaardigheden die voor een adequate ambtsuitoefening noodzakelijk zijn, alsook hun persoonlijke ontwikkeling aan de orde komen. Een concrete aanleiding voor dit gesprek kan het resultaat van de bespreking van de kandidaat in het overleg van docenten en bisschoppen zijn.

4.2 Het studentenberaad is een verplicht onderdeel van de opleiding. Het is een begeleidingsstructuur waarin de studentenpastor een belangrijke inbreng heeft. Jaarlijks wordt door de studentenpastor een retraite georganiseerd die voor alle studenten verplicht is.

4.3 In de taakomschrijving van de studentenpastor is beschreven dat hij of zij de pastorale en geestelijke zorg voor de studenten heeft. Dat betekent dat hij of zij hun spiritueel begeleider is. Vanuit die verantwoordelijkheid neemt de studentenpastor als adviseur deel aan het overleg van docenten en bisschoppen en wordt hij of zij door de bisschoppen geconsulteerd als een aanstelling en/of wijding wordt overwogen.

5.         De pastorale component van de opleiding

5.1 Zoals in artikel 44 van het statuut van de kerk wordt gesteld geldt de pastorale component als een van de belangrijke onderdelen van de kerkelijke opleiding. In het curriculum zal er dan ook zorg voor gedragen worden deze component voldoende ruimte te geven. De pastorale stage geldt daarom ook als een van de meer belangrijke opdrachten van een student tijdens de opleiding.

5.2 Tijdens de studie kan blijken dat een kandidaat niet geschikt is voor het pastoraat. Indien het docentencollege dit concludeert, kan het een alternatieve afstudeerroute ontwerpen die geen uitzicht geeft op een Klein of Groot Kerkelijk Examen, maar wel op een gelijkwaardig diploma. Alternatieven kunnen gezocht worden in de richting van het vervangen van de pastorale stage door een specifieke aanvulling op de opleiding. Van een dergelijke alternatieve route wordt op het diploma melding gemaakt. (zie verder 6.2)

6.         Einde van de opleiding

6.1 De opleiding wordt beëindigd door het afleggen van het Klein of het Groot Kerkelijk Examen. De kerkelijke examens worden afgelegd voor een college van drie docenten. Zij duren 45 minuten en zijn openbaar. De te bestuderen onderwerpen worden vooraf door het docentencollege geregeld en meegedeeld. Voor het Klein Kerkelijk Examen betreft de stof drie artikelen en/of hoofdstukken uit een theologisch werk met een maximum lengte van tezamen 60 bladzijden. Voor het Groot Kerkelijk Examen is bovendien het schrijven van een wetenschappelijke scriptie vereist, waarvoor 15 ECTS-punten in het curriculum van de kerkelijke opleiding zijn gereserveerd. Deze scriptie vormt het eerste onderwerp van het examen en dient uiterlijk vier weken vóór de datum van het examen te worden ingeleverd. De gang van zaken bij het examen is omschreven in een protocol dat is vastgesteld door het college van docenten en dat in de jaarlijks verschijnende studiegids van het Oud-Katholiek Seminarie is opgenomen.

6.2 Het docentencollege beslist of en wanneer een student wordt toegelaten tot het afleggen van het kerkelijk examen. Indien het docentencollege in de loop van de opleiding besloten heeft voor een student een alternatieve afstudeerroute te ontwerpen en de student deze ook met vrucht heeft afgesloten, zal hem of haar een gelijkwaardig getuigschrift met een desbetreffende aantekening worden uitgereikt, waarop de afstudeerspecialisatie van de student vermeld is.

6.3 Het behalen van een kerkelijk examen is een vereiste voor een aanstelling tot kerkelijk werk, maar het geeft niet automatisch toegang tot het al of niet bezoldigde kerkelijke arbeid of enig kerkelijk ambt.

II.        Het kerkelijk ambt

7.         Aanvaarding als ambtskandidaat

7.1 De aanvaarding van een ambtskandidaat is een zaak van de bisschop. Formele voorwaarden om zich als ambtskandidaat aan te bieden is dat het sacrament van doop en vormsel heeft ontvangen, lid van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland is of tenminste serieus overweegt hiertoe binnen een redelijke termijn over te gaan en dat de kandidaat ingeschreven staat als student aan het Oud-Katholiek Seminarie.

7.2 Na minimaal één jaar inschrijving aan de opleiding, doch na de beslissing van de docentencommissie (zie 2.1) vóór het einde van het derde studiejaar jaar en tenminste één jaar voor het afleggen van het kerkelijk examen stelt de student, indien deze zich daartoe geroepen voelt, zijn of haar kandidatuur voor het kerkelijke ambt door middel van een brief aan zijn of haar diocesane bisschop. De Bisschop nodigt de student daarop uit voor een gesprek over dit verlangen, de motivatie van de kandidaat en zijn of haar geschiktheid. Ook de gezondheidstoestand van de kandidaat voor zover deze van belang is voor zijn of haar geschiktheid voor de ambtsuitoefening wordt hierin aan de orde gesteld. Na het gesprek wordt voor elke kandidaat de Adviescommissie voor Kerkelijke Ambten en Bedieningen om advies gevraagd.

7.3 De adviescommissie doet volgens een daarvoor vastgestelde procedure onderzoek naar de geschiktheid van de student. Uiterlijk twee maanden na het ontvangen van het advies van de commissie en na overleg met het docentencollege beslist de bisschop over de aanvaarding van de student als ambtskandidaat.

7.4 Een niet gewijde pastoraal werkende is uiteraard geen ambtsdrager, doch de procedure met betrekking tot de acceptatie van een kandidaat voor deze functie is identiek met die voor de aanvaarding als ambtskandidaat.

8.         Leeftijdseisen en -grenzen

De minimale leeftijdseisen worden in art. 53 van het Statuut voor de Oud-Katholieke Kerk van Nederland gesteld. In principe komen personen die ouder zijn dan zestig jaar niet meer in aanmerking voor het kerkelijk ambt. De bisschop kan na overleg met het Collegiaal Bestuur van deze regel afwijken indien zeer specifieke redenen voor een dispensatie aanwezig zijn.

9.         Opleidingseisen

9.1 Conform artikel 43 van het Statuut voor de Oud-Katholieke Kerk van Nederland geldt als voorwaarde voor de priesterwijding het hebben afgelegd van het Klein of Groot Kerkelijk Examen. Voor aanstelling in gehonoreerde dienst is het Groot Kerkelijk Examen vereist. Indien hiertoe gegronde redenen zijn kan de bisschop, na overleg in het Collegiaal Bestuur, ook een ambtsdrager die slechts het Klein Kerkelijk Examen heeft afgelegd aanstellen in gehonoreerde dienst.

9.2 In alle gevallen geldt dat afgestudeerden met een vermelding van een alternatieve afstudeerroute op hun kerkelijk diploma niet in aanmerking komen voor een kerkelijk ambt.

10.       Beslissing over wijdingen

10.1 Een kandidaat neemt tenminste drie maanden vóór het afleggen van het kerkelijk examen contact op met zijn of haar bisschop om deze van de naderende voltooiing van de studie op de hoogte te brengen. Na het afleggen van het kerkelijk examen beraadt de bisschop zich met de kandidaat over een eventuele wijding. Hierover beslist de bisschop na overleg met het docentencollege, inclusief de studentenpastor en het Collegiaal Bestuur. Het advies van het docentencollege heeft in deze een bijzonder belang, dat echter niet in mindering komt op de eigen verantwoordelijkheid die de bisschop in deze aangelegenheid krachtens artikel 47 van het Statuut draagt.

10.2 De wijding van een ambtskandidaat wordt overwogen indien er ook voor de kandidaat uitzicht is pastoraal werk of op een kerkelijke zending. Indien er geen uitzicht zou zijn op een al of niet gehonoreerde aanstelling in het pastoraat in of namens de kerk wordt niet tot wijding overgegaan.

11.       Vereisten voor het diakenambt en voor de aanstelling tot pastoraal werk(st)er

Voor een diakenwijding gelden dezelfde voorwaarden als voor de priesterwijding. Voor aanstelling als pastoraal werk(st)er dient de kandidaat aan dezelfde eisen te voldoen als die voor het priester- of diakenambt. Bovendien is het gebruikelijk dat een kandidaat vóór zijn of haar diakenwijding gedurende een periode als pastoraal werker aangesteld wordt.

III.      Opneming van ambtsdragers uit andere kerken

12.       Incardinatie van geestelijken uit buitenlandse Oud-Katholieke en Anglicaanse kerken

12.1 Op grond van de overeenkomst van Bonn (1931) is het mogelijk dat priesters uit een anglicaans bisdom overgaan naar een oud-katholiek bisdom. Aangezien zij in hun eigen bisdom voldoende op geschiktheid onderzocht zijn, wordt geen nader geschiktheidonderzoek uitgevoerd. Wel wordt van hen geëist dat zij een opleiding op HBO- of op academisch niveau hebben gevolgd en dat zij een persoonlijk programma bij de kerkelijke opleiding van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland volgen voor ambtsdragers uit andere kerken, de regel is. Wel is het mogelijk dat anglicaanse geestelijken reeds worden aangesteld in een pastorale functie terwijl zij dit programma nog niet volledig hebben gevolgd.

12.2 Het besluit tot incardinatie wordt na overleg met het Collegiaal Bestuur door de betreffende bisschop genomen, nadat het overeengekomen studieprogramma aan de kerkelijke opleiding is beëindigd.

12.3 Deze bepalingen gelden ook voor geestelijken uit andere oud-katholieke kerken en kerken waarmee volledige sacramentele gemeenschap wordt onderhouden in een vorm die gelijk is aan die van de overeenkomst van Bonn.

12.4 Het Collegiaal Bestuur en de bisschoppen zullen in al deze gevallen niet nalaten de nodige maatregelen te nemen om een goede introductie en integratie in de Oud-Katholieke Kerk van Nederland en in het nieuwe bisdom te bewerkstelligen.

13.      Ambtsdragers uit kerken die geen volledige kerkelijke gemeenschap met de Oud-Katholieke Kerken onderhouden

13.1    De procedure tot toelating van deze kandidaten tot de opleiding verloopt als volgt:

a. Er vindt een oriënterend gesprek met de Bisschop van Haarlem plaats, waarin onder andere de wenselijkheid van integratie in een parochie, de mogelijkheden en de beperkingen om als geestelijke ingezet te worden en de motivatie van de kandidaat aan de orde komen.

b. De kandidaat maakt een begin met daadwerkelijke integratie in een oud-katholieke parochie en in de kerk in het algemeen.

c. Tegelijkertijd meldt hij of zij zich aan bij de secretaris van het college van docenten onder overlegging van relevante diploma’s en getuigschriften. De inschrijving wordt door het secretariaat bevestigd en de rector nodigt de kandidaat uit voor een gesprek.

13.2 Zoals voor alle studenten geldt, beslist ook voor deze ingeschrevenen aan de opleiding de docentencommissie in de loop van het tweede jaar over voortzetting van de opleiding. Een negatieve conclusie houdt in dat de inschrijving beëindigd wordt. Het is mogelijk dat de afgewezen kandidaat toehoorder blijft. De beroepsprocedure zoals onder 2.3 beschreven is ook voor deze studenten mogelijk.

13.3 Aangezien deze kandidaten reeds een volledige theologische en kerkelijke opleiding gevolgd hebben, stelt het docentencollege voor hen een persoonlijk programma vast. Dit programma heeft als belangrijkste doelen: het verwerven van de nodige kennis van de oud-katholieke theologie en de ondersteuning van een goede integratie in de kerk langs de weg van theologische reflectie en spirituele begeleiding.

13.4 Deze studenten kiezen op grond van behaalde diploma’s en eigen voorkeur voor het Klein of Groot Kerkelijk Examen als de afsluiting van hun studie aan het seminarie. Het kerkelijk examen kan niet plaats vinden vóór het einde van het tweede jaar van inschrijving aan het seminarie.

13.5 De vereisten om als ambtskandidaat aanvaard te worden zijn gelijk aan de eisen die aan alle studenten gesteld worden (zie II).

Aldus vastgesteld door het Collegiaal Bestuur op 16 juni 2003.